De Turkse Autoriteit voor Mensenrechten en Gendergelijkheid (TİHEK) heeft een verzoek van de Chaldeeuwse priester Remzi Diril afgewezen om opheldering te verschaffen over de moord op zijn moeder Şimuni Diril en de verdwijning van zijn vader Hürmuz Diril, die sinds januari 2020 vermist is. Het bureau heeft het verzoek afgewezen omdat de zaak volgens het bureau niet voldoet aan de criteria van confessionele, etnische of religieuze discriminatie.
Hürmuz en Şimoni Diril waren een Chaldeeuws echtpaar uit Kovankaya (Meer in het Assyrisch), een christelijk dorp in de provincie Şırnak, in het zuidoosten van Turkije, dat het toneel was van gevechten tussen de Turkse regering en Koerdische separatisten. Volgens een ooggetuige zijn gewapende mannen op 11 januari naar het dorp gekomen en hebben zij het echtpaar opgepakt; slecht weer en een door de plaatselijke autoriteiten opgelegd stilzwijgen hebben zoekacties verhinderd.
Op 20 maart 2020 werd het lichaam van de 65-jarige vrouw aan de rand van een beekje gevonden met duidelijke tekenen van marteling, terwijl van haar 71-jarige echtgenoot sindsdien niets meer is vernomen. Na hun verdwijning zei de enige andere dorpsbewoner dat mannen van de PKK, de pro-Koerdische onafhankelijkheidspartij, achter de ontvoering zaten. Een paar dagen later veranderde hij echter zijn versie van de gebeurtenissen en zei dat het echtpaar op eigen houtje het huis had verlaten, waarna er nooit meer iets van hen werd vernomen.
In de afgelopen maanden heeft hun zoon, pater Remzi Diril, terwijl hij zijn onderzoek naar de verdwijning van zijn ouders voortzette, een zaak aanhangig gemaakt bij TİHEK , het agentschap voor de mensenrechten. De geestelijke zei dat het lichaam van zijn moeder naakt was gevonden met vele breuken en dat er niets is gedaan om uit te vinden wat tot haar moord heeft geleid. Ook is er niets bekend over zijn vader, noch zijn er serieuze pogingen ondernomen om hem te vinden. De onzekerheid over zijn lot is volgens hem als een marteling voor de familie.
Voor Remzi Diril is het gebrek aan vooruitgang in deze zaak te wijten aan de onverschilligheid van de staatsinstellingen tegenover zijn ouders wegens hun geloof en de politieke opvattingen die hun worden toegeschreven, namelijk medeplichtigheid aan Koerdische onafhankelijkheidsbewegingen die in het gebied actief zijn. Omdat hij van mening is dat zijn familie het slachtoffer is van een discriminerende houding, heeft hij het bureau voor de mensenrechten verzocht tussenbeide te komen. Dit agentschap wees het verzoek echter af en vroeg de familie de term "discriminatie" in hun verzoekschrift te gebruiken. Mensenrechtengroeperingen hebben kritiek geuit op TİHEK, dat tot taak heeft te helpen bij onderzoeken naar ernstige schendingen van de mensenrechten en na te gaan of er sprake is van discriminatie op grond van godsdienst of politieke overtuiging.
Met betrekking tot het christelijke echtpaar roepen zij de leden van het agentschap op ontslag te nemen omdat zij er niet in zijn geslaagd recht te doen geschieden. De afgelopen maanden hebben activisten en anderen een petitie gelanceerd op change.org om de autoriteiten tot actie aan te sporen, tot dusver tevergeefs. Volgens de Turkse regering en de plaatselijke autoriteiten is de noodsituatie in verband met de nieuwe pandemie van het coronavirus debet aan het trage tempo van het onderzoek. In het gebied liggen verschillende Syrisch-christelijke dorpen, waarvan de inheemse bevolking met geweld werd verdreven na het uitbreken van de oorlog tussen Turken en Koerdische separatisten.
Bron: AsiaNews