“In juli 2020 reed ik over een weg die berucht was om ontvoeringen, toen ik gemaskerde mannen zag schieten en in mijn richting zag wijzen. Ik wist meteen dat het ontvoerders waren. Ik zette de motor af, zodat ze zouden stoppen met schieten, en stapte uit de auto met mijn handen in de lucht. Een van de ontvoerders rende in mijn richting en schreeuwde naar me dat ik moest gaan liggen. Ik droeg op dat moment mijn soutane, omdat ik op de terugweg was van mijn pastoraat en de Mis had opgedragen.
Later besefte ik dat ik geluk had gehad. De bestuurder van de auto direct na de mijne was doodgeschoten. Als de priester die mij had willen vergezellen in de auto had gezeten, was hij vrijwel zeker ook gedood.
De ontvoerders dwongen me hen te volgen de rimboe in. Toen we bij een heuvel kwamen, realiseerden ze zich dat ik moeilijk kon klimmen vanwege mijn soutane. Eén van de ontvoerders opende een tas die hij uit mijn auto had meegenomen en zag een groene kazuifel, dus vroeg hij me die aan te trekken. Ik dacht eraan om te zeggen dat we het kazuifel alleen tijdens de Mis dragen, maar ik bevond me in een positie waarin ik hun bevelen moest opvolgen, op voorwaarde dat ze niet intrinsiek slecht waren. Uiteindelijk droeg ik het groene kazuifel alle vier nachten en vijf dagen lang dat ik in gevangenschap was.
Ik probeerde er een spirituele betekenis in te vinden en zag het als een manier om geestelijk deel te nemen aan de Mis, aangezien ik dat niet sacramenteel kon doen. In ieder geval kwam het ‘s nachts goed van pas om me te beschermen tegen insectenbeten en om me warm te houden, want het was koud en regenachtig.
De ontvoerders waren altijd gemaskerd in mijn buurt. Eén van hen vertelde me dat het feit dat ik priester ben geen excuus was om te zeggen dat ik geen geld heb. Ze bedreigden me vaak en zeiden dat ik gedood zou worden als ik niet meewerkte, of als mijn mensen het zouden verknoeien. Ik heb nog nooit meegemaakt dat mijn vrijheid als volwassene zo beperkt werd. Ik mocht niets doen zonder eerst toestemming te vragen. Ik was echter meer bezorgd dat ze me mijn innerlijke vrijheid zouden afnemen. Dat de sfeer van angst mijn innerlijke vrede zou verteren. Bidden was mijn beste manier om deze te bewaren. Ik was me ervan bewust dat ik alleen gezond kon blijven en rationeel kon blijven handelen in deze irrationele atmosfeer, waar macht het recht is, als ik mijn innerlijke vrede behield.
Misschien bleven ze om veiligheidsredenen niet op één plaats. Ze kenden de rimboe op hun duimpje en liepen met opzet ’s nachts. Soms gebruikten ze Google Maps om hun locatie te bevestigen. Het was dat ik gewend was om dagelijks enkele wandelingen te maken, anders zou het moeilijk, zo niet onmogelijk, zijn geweest om die lange afstanden met hen af te leggen. Ik dankte God ook dat ik schoenen droeg. De tocht zou vreselijk zijn geweest met slippers of gewoon sandalen. Maar het moeilijkste deel voor mij was het beklimmen van de heuvels.
Tijdens mijn tijd in gevangenschap richtte ik me op mijn innerlijke leven. Elke keer als ik bang werd, of als ze me met hun geweren bedreigden, herinnerde ik mezelf eraan dat de God die ik dien groter is dan hun geweren. Ik zei ook vaak het gebed tot St. Michael, omdat er iets heel demonisch schuilt in een sfeer waarin een mensenleven er niet toe doet of waarin geld boven leven wordt gesteld. Op een gegeven moment vroeg ik God waarom Hij toestond dat dit gebeurde. Ik heb altijd vertrouwd op de speciale bescherming van de rozenkrans, en ik was de rozenkrans aan het bidden toen ik de ontvoerders tegenkwam. Maar het stelde me gerust te weten dat Gods speciale bescherming niet simpelweg voorkomt dat ongeluk gebeurt, maar eerder dat Hij voorkomt dat zulke ongelukken ons verteren.
Op een keer verloor een van de ontvoerders zijn geduld met mij en zei dat de onderhandelingen te lang duurden. Hij stond op het punt om me te slaan, maar een andere collega van hem hield hem tegen. Ik vertelde hen dat mijn onderhandelaar zijn best deed, maar ze waren duidelijk dat elke onderhandelingen een tijdslimiet had, waarna het leven van het ontvoerde slachtoffer in gevaar was. Ik begreep dat dit betekende dat ze me niet langer dan dinsdagavond in leven zouden houden. Gelukkig bereikten ze maandagmiddag een overeenkomst met mijn onderhandelaar.
Ik realiseerde me dat ik niet bepaald vijandig tegenover de ontvoerders stond. Maar ik was echt vol medelijden met hen. Als deze mannen van in de twintig en in de veertig de bloei van hun leven gebruikten voor deze snode activiteiten, wat zouden ze dan later in hun leven doen? De meesten van hen waren, geloof ik, getrouwd en hadden kinderen. Ik heb me vaak afgevraagd wat ze hun familie en kinderen vertellen dat ze doen.
Er waren soms daden van onverwachte vriendelijkheid. Dit, en de manier waarop ze vaak naar God verwezen, zette me echt aan het denken dat deze mannen ook kinderen van God zijn die tot verlossing geroepen zijn. Ondanks alles was mijn algemene indruk dat ze nog steeds leefden met een zeker bewustzijn van Gods aanwezigheid. Toen ik een keer vroeg of ik met mijn onderhandelaar kon spreken, zei een van hen dat ik moest wachten tot hij klaar was met bidden. Toen één van hen me geroosterde maïs gaf en ik dankjewel zei, antwoordde hij “Dank God”.
Deze gevallen, en de verkeerde richting die ze in hun leven zijn ingeslagen, deden me bidden voor hun bekering. Inderdaad, ook zij zijn kinderen van God die ook geroepen zijn tot verlossing.
Ik probeerde verschillende momenten met gebeden te begeleiden, omdat het bijna een paar lange retraitedagen waren. De woorden van 1 Johannes 4, 4 bleven in mijn oren klinken: ‘Groter is hij die in Mij is, dan hij die in de wereld is’. Ook de woorden van Christus tijdens zijn lijdensweg kwamen soms in mijn gedachten: “Gij zult geen macht over Mij hebben, als die u niet van boven gegeven is.” (Johannes 19:11).
Vanuit menselijk oogpunt zou deze ervaring teveel zijn. Maar God weet het beste uit zelfs de ergste situaties naar boven te halen en zijn hand is nooit te kort om te redden (Jes. 59, 1). We vertrouwen op zijn voortdurende bescherming om ons er doorheen te leiden, totdat we onze eindbestemming bereiken, waar het kwaad onze innerlijke vrede nooit meer kan verstoren.”