Religieuze minderheden in Pakistan, zoals Christenen en Hindoes, hebben te maken met pijnlijke discriminatie en vervolging door de Moslim meerderheid. Een nieuw initiatief van de regering moet daar een stokje voor steken. Kerk in Nood (ACN) vroeg Shahid Mobeen, Pakistaans hoogleraar filosofie in Rome, naar zijn evaluatie van de situatie.
Op 7 januari publiceerde de Pakistaanse regering een "Oproep aan niet-Moslims in Pakistan". Wat staat er precies in?
De oproep kondigde de oprichting aan van een speciale afdeling binnen het regeringsbureau voor interreligieuze harmonie. Tahir Mehmood Ashrafi, de verantwoordelijke vertegenwoordiger, heeft de daad echter nog niet bij het woord gevoegd. Het is een eerste positieve stap in de richting van de bescherming van de rechten van niet-Moslims in Pakistan om hun vrijheid van godsdienst uit te oefenen. Het is echter weinig meer dan een teken van goede wil.
Waarom is de oproep gericht tot niet-Moslims? Is het niet veeleer de Moslimbevolking die moet worden aangesproken?
De niet-Moslimbevolking moet worden aangesproken; het moet een gemeenschappelijke inspanning zijn. Maar het is de Moslimbevolking die haar houding moet veranderen. En waarom werd een Moslim [Tahir Mehmood Ashrafi] als vertegenwoordiger aangesteld? Het zou veel doeltreffender zijn geweest een lid van een religieuze minderheid te kiezen.
Wat is de grootste bedreiging voor de niet-Moslimbevolking in Pakistan?
Er is het misbruik van de blasfemiewetten, die worden gebruikt om mensen te belemmeren openlijk hun geloof te leven en te verkondigen. Maar bovenal is er de ontvoering en gedwongen bekering van minderjarige meisjes. Tot vorig jaar telde de gedwongen bekering van christelijke meisjes ongeveer 1000 gevallen per jaar. In 2020 is het aantal gevallen gestegen naar meer dan 2000. Maar de daders zijn eigenlijk niet geïnteresseerd in het bekeren van mensen tot hun geloof. Als dat zo is, waarom proberen ze dan geen oudere weduwen te bekeren? Ze willen gewoon jonge meisjes als hun vrouw.
Worden christenen en andere religieuze minderheden (bijvoorbeeld Hindoes) op dezelfde manier bedreigd?
Bij de Hindoes is er een combinatie van religieuze en politieke vijandschap, vanwege hun loyaliteit aan India. De religieuze afkeer van christenen is echter sterker.
Wij horen ook positieve voorbeelden van plaatselijke samenwerking tussen Moslims en christenen, waarbij zelfs samen een kapel wordt gebouwd, zoals in Gujranwala in de noordoostelijke provincie Punjab. Ligt de hoop voor verzoening eerder bij de mensen dan bij officiële proclamaties?
Het is een wederkerig proces. Op ‘grassroot’ niveau zorgen mensen voor bewustwording en tonen zij positieve rolmodellen, hetgeen de publieke opinie kan beïnvloeden. Maar uiteindelijk moet het onderwijssysteem, dat nog een overblijfsel is van de jaren '70 en '80, verbeteren. De regering heeft daar de leiding over. Onderwijs bracht ooit haat onder de mensen, nu moet het de genezer zijn.