In de dagen na het bezoek van paus Franciscus aan Irak (5-8 maart) was de politieke controverse rond een van de amendementen op de wetten inzake de werking van het Federale Hooggerechtshof reeds geleidelijk gegroeid. Het amendement voorzag erin dat alleen vier deskundigen in islamitische jurisprudentie - twee Sjiieten en twee Soennieten - in het Hof zouden worden benoemd om vragen te beoordelen over de grondwettigheid van wetten die in strijd zijn met de islamitische wetgeving.
Chaldeeuwse, Syrische en Assyrische parlementsleden hadden zich van meet af aan verzet tegen de wetswijziging. Bij de uiteindelijke stemming over het controversiële onderwerp onthielden leden van de Democratische Partij van Koerdistan zich eveneens van stemming. Omdat de islamitische partijen daardoor niet de vereiste meerderheid hadden behaald, werd hun gevraagd adviseurs uit alle geledingen, inclusief de minderheden, toe te laten tot het Hooggerechtshof. Na deze wijziging werd de motie op donderdag 18 maart aangenomen, met de steun van 204 van de 329 parlementsleden.
Bron: Fides