In oktober brachten medewerkers van de katholieke hulporganisatie Kerk in Nood (ACN) een bezoek aan Armenië om de situatie van dichtbij te bekijken en na te gaan waar het meest doeltreffend hulp kan worden geboden nu er geen overheidssteun meer beschikbaar is en veel goede doelen zijn vertrokken. Het bood hun ook de gelegenheid om een aantal vluchtelingengezinnen te ontmoeten. Een van deze gezinnen was dat van Lida, die vertelde over haar familie en wat zij hebben doorgemaakt.
Getekend door vermoeidheid
Artashat is een klein stadje op het punt waar de grenzen van Armenië, Turkije en Azerbeidzjan samenkomen. We hebben het centrum van de stad achter ons gelaten en rijden over een lange en stoffige grindweg die nergens heen lijkt te leiden. Aan weerszijden van de weg staan verlaten industriecomplexen - overblijfselen uit de Sovjettijd. Na ongeveer vijf kilometer slaan we af en rijden een van deze terreinen op. Aan de uiterste rand ervan staat een huis, dat op het eerste gezicht verlaten lijkt. Dit is echter misleidend. Lida, een blonde vrouw van middelbare leeftijd, staat ons in de deuropening op te wachten. Haar gezicht is getekend door vermoeidheid, maar zij, haar schoondochter Mariam en haar kleine kleindochter Nané zijn blij dat we hen komen bezoeken. Terwijl Mariam koffie voor ons zet in de geïmproviseerde keuken, vertelt Lida ons over wat ze het afgelopen jaar hebben meegemaakt.
“Schuilden onder een tafel”
“We hadden een goed leven in Nagorno-Karabach. Ik ben al vele jaren weduwe, maar door mijn werk als lerares kon ik goed voor mijn twee zonen zorgen. We bezaten een klein huis en hadden alles wat we nodig hadden. Dit veranderde vorig jaar abrupt toen mijn twee zonen op 27 september vertrokken om in het leger te gaan en te vechten. Ze waren 22 en 24 jaar oud. Dit betekende dat mijn schoondochter en ik met de kleine alleen waren toen de bombardementen begonnen. We schuilden eerst onder de tafel. Later verstopten we ons in de kelder met een beetje voedsel en water. Er was al geen elektriciteit of stromend water. Toen de dorpsoudsten ons vertelden dat we het dorp moesten verlaten, zijn we eerst naar Berdzor gevlucht en een week later met de bus naar Armenië vervoerd. Het enige wat we bij ons hadden was een koffer. In het begin konden we bij familie in Artashat verblijven. Maar we konden daar niet eeuwig blijven wonen. We waren een last voor de familie. Nu wonen we hier al zes maanden.”
Spartaans leven
Ze laat ons de flat zien: alles is schoon en opgeruimd, maar spartaans ingericht met alleen het allernoodzakelijkste en zonder elektriciteit of stromend water. “We halen één keer per week water bij familie.” Er zit een enorm gat in het plafond, waardoor je in de eerste verdieping kunt kijken. De familie heeft een lening afgesloten om de meest elementaire meubels te kunnen kopen. “En dat terwijl we nog steeds bezig zijn met het afbetalen van de lening in Nagorno-Karabach die we voor de kinderkamer hebben afgesloten toen we erachter kwamen dat Nané onderweg was. De bank daar kent geen genade. Ik heb geen idee hoe we het ooit gaan redden.”
De enige hulp die ze kregen, was een betaling van 150 dollar gedurende de eerste vier maanden. Degenen die een familielid hebben verloren, kregen een eenmalige uitkering van 20.000 dollar. Gelukkig zijn Lida's beide zonen teruggekeerd uit de oorlog. Ze vertelt echter dat de oudste ernstig getraumatiseerd is en niet in staat is om te werken. “Mijn jongste zoon heeft tenminste werk kunnen vinden in de conservenfabriek iets verderop in de straat. Maar het werk wordt slecht betaald, en zijn eerste loon kreeg hij pas na zes maanden. Ik probeer het gezin te onderhouden door twee leerlingen les te geven.”
Terugkeer niet veilig
Als Lida over haar huis in Nagorno-Karabach praat, heeft ze tranen in haar ogen. “Ze verwachten dat we terugkeren naar onze huizen - als die niet zijn verwoest. Maar het is er niet veilig. In geval van twijfel kijken de zogenaamde Mirotvorcy-soldaten (de Russische “vredeshandhavers”) die aan de grens zijn gestationeerd, gewoon de andere kant op. Azerbeidzjanen hebben ons huis bezet en er vrolijk over gepost op Facebook.” Het verlies van een dak boven hun hoofd, van werk en dus van bestaansmiddelen, het trauma dat ze hebben opgelopen - dit alles heeft niet alleen Lida en haar familie gedemoraliseerd, maar ook duizenden anderen.
Kerk springt in de bres
Zoals zo vaak het geval is, is het de katholieke Kerk die in de bres springt en zich over de mensen ontfermt wanneer er geen overheidssteun meer beschikbaar is. De Kerk biedt niet alleen geestelijke en psychologische hulp om het trauma te verwerken, maar ook materiële hulp: zij helpt wanneer gehandicapte veteranen toegankelijke huisvesting nodig hebben, wanneer reparaties de leefsituatie van een gezin kunnen verbeteren, zoals aan een badkamer, waardoor een gezin niet langer in de vrieskou buiten hoeft te lopen voor een bad.
Aangezien veel gezinnen – tenminste tijdelijk - hun kostwinners zijn kwijtgeraakt, helpt de Kerk ook behoeftige gezinnen in hun levensonderhoud te voorzien in een land met stijgende werkloosheid en prijzen. Sommige kostwinners werken in Rusland, anderen zijn in Nagorno-Karabach gebleven en worden gerehabiliteerd. Als het enigszins mogelijk is, helpt de Kerk hen bij het vinden van werk.
Met uw steun kan de lokale Kerk noodhulp-pakketten bieden aan 150 gezinnen in de stad Goris, dicht bij de grens van Nagorno-Karabach, helpen bij huisvesting en levensonderhoud en de door de oorlog zo benodigde psychologische en pastorale zorg bieden. Helpt u mee?
Foto: Ismael Martínez Sánchez / ACN