Door Massimo Tubani
Tot welke religieuze orde behoort u en wat is uw missie?
Ik behoor tot de internationale congregatie van de Zusters van Liefde van Sint Jeanne-Antide Thouret. Onze missie is het verlenen van geestelijke en materiële diensten aan de armen naar het voorbeeld van de heilige Vincent de Paul, die bekend staat als de grote apostel van de naastenliefde.
Wat was de aanleiding voor uw werk in Afghanistan?
Onze congregatie heeft deelgenomen aan het project “Voor de kinderen van Kabul”. Dit project is in 2001 gestart als antwoord op de oproep van paus Johannes Paulus II “Laten we de kinderen van Kabul redden”. De congregaties in Italië hebben gul gereageerd op de oproep via de Italiaanse Unie van Hogere Oversten (USMI, Unione Superiori Maggiori d'Italia). Ik heb de laatste twee jaar in Kaboel doorgebracht samen met twee andere religieuze zusters, zuster Teresia van de Zusters van Maria Bambina (Zusters van het Heilig Kind Maria) en zuster Irene van de Zusters Missionarissen van Consolata. De leden van de communiteit in Kaboel kwamen uit verschillende congregaties. We leidden een school voor kinderen van 6 tot 10 jaar met een verstandelijke handicap en het syndroom van Down en bereidden hen voor op het openbaar onderwijs.
Plaatselijke onderwijzers, verzorgers en koks werkten met ons samen op de school. Met de hulp van de Italiaanse autoriteiten zijn we erin geslaagd niet alleen deze personeelsleden mee te nemen naar Italië, maar ook al hun 15 gezinnen. Op dit ogenblik zijn zij opgevangen door religieuze ordes, die allen werkelijk gul en gastvrij zijn. Maar de families van de kinderen die wij daar onderwezen hebben, zijn in hun huizen gebleven en blijven ons bellen om hulp te vragen. U kunt zich voorstellen hoe groot het gevaar is dat deze mensen momenteel lopen.
Zou u voor ons een normale, alledaagse zondag in Afghanistan kunnen beschrijven?
De zondag wordt niet erkend als een dag van aanbidding en rust, maar wordt beschouwd als een dag als alle andere. Op de Italiaanse ambassade konden we discreet religieuze feestdagen en de Heilige Mis vieren.
Wat waren de grootste uitdagingen waarmee u tijdens uw missie werd geconfronteerd?
De eerste uitdaging was het leren van de lokale taal omdat de mensen in Afghanistan geen Engels leren. Je kunt niets onderwijzen zonder eerst de taal te leren. Een andere uitdaging was ons vertrouwd te maken met hun gewoonten en hun mentaliteit om een dialoog met de mensen te kunnen beginnen en dicht bij hen te staan. Het moeilijkste was dat we ons niet vrij konden bewegen, want als vrouwen moesten we altijd vergezeld zijn van een man. Het was bijvoorbeeld mijn taak om al het nodige papierwerk bij de banken of andere overheidsinstanties af te handelen, maar ik moest altijd vergezeld worden door een plaatselijke man. Twee vrouwen worden als onbelangrijk beschouwd en hebben nergens iets over te zeggen. Maar het leed dat de grootste indruk op mij maakte, was toen ik zag hoe vrouwen als dingen werden behandeld. Het was onbeschrijflijk pijnlijk om te zien hoe jonge vrouwen tegen hun wil gedwongen werden om te trouwen met mannen die door de patriarch van de familie tot hun echtgenoten waren verkozen.
Werd godsdienstvrijheid gerespecteerd in Afghanistan voor de terugtrekking van de westerse strijdkrachten?
Nee, omdat de Afghanen alle buitenlanders uit het Westen als Christenen beschouwen. Wij werden voortdurend in het oog gehouden en mochten geen religieuze symbolen dragen. Wij religieuze zusters moesten ons kleden zoals de plaatselijke vrouwen, zonder het kruis dat symbool staat voor wie wij zijn.
Wat waren uw ervaringen afgelopen augustus, in de periode tussen de terugtrekking van de westerse troepen en uw vertrek naar Italië?
Het was een heel moeilijke tijd: we zaten opgesloten in huis en waren bang. Meer dan een jaar lang waren we maar met z'n tweeën geweest. Zodra het mogelijk was, vertrok de religieuze zuster die bij mij was geweest. Ik bleef alleen tot het einde. Ik heb onze buren, de zusters van Moeder Theresa, en hun 14 zwaar gehandicapte kinderen geholpen om op de laatste vlucht naar Italië te stappen vóór de aanslagen. We zouden niet vertrokken zijn als het niet mogelijk was geweest deze kinderen te redden. Wij zijn dank verschuldigd aan het Italiaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Internationale Rode Kruis, die ons hebben geholpen om op het vliegveld te komen, en aan de aanwezigheid van pater Giovanni Scalese, de vertegenwoordiger van de katholieke kerk in Afghanistan, die niet van onze zijde is geweken totdat wij vertrokken. De reis naar het vliegveld van Kaboel was zwaar, we hebben er twee uur over gedaan en er werd geschoten, maar uiteindelijk hebben we het gehaald.
Hoe beoordeelt u, als katholieke religieuze en als vrouw, de pogingen van het Westen om “democratie te exporteren” naar Afghanistan?
Een mentaliteit kan niet worden veranderd door goede bedoelingen alleen. Ik geloof dat een mentaliteit kan worden veranderd door het initiëren van een cultureel project dat zich richt op de nieuwe generaties. We zien dit bij de jonge vrouwen die hun burgerrechten en vrijheden niet willen opgeven. Dit kan echter alleen worden bereikt door de jonge generatie op te voeden. Democratie kan niet worden geëxporteerd - zij moet worden gecultiveerd.
Wat zou u willen vragen aan de politici van de westerse landen die het meest betrokken zijn bij Afghanistan?
Ik zou hen willen vragen dit land te helpen echte vrijheid te verwerven, een vrijheid die gebaseerd is op respect en menselijke en burgerlijke vooruitgang. Wat mij te binnen schiet als ik dit zeg, is dat religieus fanatisme leidt tot verdeeldheid en vijandigheid, dat geen enkel volk beter is dan een ander en dat iedereen baat heeft bij vreedzame coëxistentie.
Hoe kunnen wij de mensen helpen?
Wij kunnen hen steunen door onderwijs over cultuur en burgerschap te verstrekken, om hen te helpen als vrije mensen te leven en door het voor hen minder moeilijk te maken een toevluchtsoord in onze landen te vinden, mochten zij besluiten Afghanistan te verlaten. Of, als de autoriteiten dat toestaan, door bij hen te blijven. Ik zou de eerste zijn om naar hen terug te keren. In deze tijden van nood zouden wij er voor hen zijn in de vluchtelingenkampen die in de buurlanden zijn opgezet. We zouden kunnen voorkomen dat de kleintjes sterven van honger en dorst en aan ziekten die eigenlijk gemakkelijk te behandelen zijn. Het is ook noodzakelijk om vrouwen te zien als menselijke wezens die het waard zijn om rechten en verantwoordelijkheden te hebben, maar bovenal als menselijke wezens en niet als dingen.