“Wie is mijn naaste? Van wie moet ik houden zoals van mijzelf? Mijn familie? Mijn vrienden? Mijn landgenoten? Degenen die hetzelfde geloof hebben als ik?”, vroeg de paus gisteren op het Sint Pietersplein. Tijdens het angelusgebed verwees hij naar de parabel van de barmhartige Samaritaan die “met zijn eenvoudige en bemoedigende verhaal wijst op een levensstijl waarvan niet wijzelf het centrum vormen, maar de anderen, met hun moeilijkheden”.
“Mijn naaste heeft ook andere nationaliteiten en andere religies” zei paus Franciscus. Daarom moet de christen bereid zijn iedereen te helpen, ook de vluchteling. “Ik moet de ander niet in hokjes plaatsen om te beslissen wie mijn naaste is en wie niet”, voegde Franciscus toe. Hij moedigde de gelovigen aan barmhartig te zijn. Het hangt van ieder persoonlijk af te beslissen “al dan niet de naaste te zijn van de mensen die ik ontmoet en die behoefte heeft aan hulp, ook al is hij een vreemdeling of wellicht vijandig”. We moeten ons, zei de paus, opstellen als de naaste “van de broeder en zuster die we in moeilijkheden zien”, want “uiteindelijk zullen we beoordeeld worden op de werken van barmhartigheid.”
“De Heer zou ons kunnen zeggen: ‘Herinner je je die keer, op de weg van Jeruzalem naar Jericho? Die halfdode man was ik. Die migrant die ze wilden verjagen, dat was ik’.” Daarom de oproep van Franciscus om “goede werken te doen, en niet alleen woorden te gebruiken die wegvliegen met de wind”. “Door middel van de goede werken die we met liefde en met vreugde doen voor de naaste, bloeit onze liefde op en draagt het vrucht.” (KN)