Door Oliver Maksan
Op 6 augustus 2014 is het leven van de Kerk in Irak totaal veranderd: meer dan 120.000 christenen werden op de vlucht gejaagd door de jihadisten van de terreur organisatie “Islamitische Staat”(IS of ISIS). Sindsdien leven de meesten van deze christenen als straatarme vluchtelingen binnen en ook buiten Irak. Vandaag houdt Kerk in Nood een internationale gebedsdag om stil te staan bij de gebeurtenissen van een jaar geleden waardoor de slachtoffers diep zijn getekend.
“Het was afschuwelijk. We vluchtten op de avond van 6 augustus. Ik zie de ontzetting nog op de gezichten van de mensen. Ze vreesden voor hun leven. Ze dachten dat IS hen zou doden. Ik dacht hetzelfde. Ik wist niet of ik de volgende dag zou halen.”
Een jaar later, woont Rami, een 22-jarige christen, in het vluchtelingenkamp van Erbil, de hoofdstad van de autonome Koerdische regio in noord Irak. De meeste christenen zochten hier hun toevlucht. “Ik kom uit Mosoel, maar wij waren al in januari 2014 uit de stad vertrokken omdat het er onveilig werd. Jihadisten ontvoerden christenen. Je vreesde voor je leven,” vertelt de jongeman. Daarom trok hij met zijn ouders en zuster naar Qaraqosh, de grootste christelijke stad in Irak. Ze huurden daar een huis. Maar in augustus 2014 werden zij opnieuw vluchtelingen. Rami herinnert zich dat het geluid van vuurgevechten in de morgen van 6 augustus steeds luider klonk. “Toen we zagen dat de Koerdische soldaten, die ons tot dan toe verdedigden, aan het terugtrekken waren, wisten we dat het voor ons ook tijd werd de wijk te nemen. Er stond immers niemand meer tussen ons en IS in.” Volgens Rami waren de gebeurtenissen die hierop volgden dramatisch. “Mensen raakten in paniek. Velen maakten zich uit de voeten, zo snel als ze konden om in veiligheid te komen.” Rami zelf vluchtte met zijn familie in de auto van een neef. “Ik vergat in de jachtige vlucht zelfs mijn identiteitskaart. We kwamen omstreeks één uur ’s nachts in Erbil aan. Daar was het een en al chaos. Duizenden vluchtelingen hadden zich er opeengehoopt. “We moesten slapen in de tuin van de Mar Elia kerk. In de openlucht. Later werden we naar een parkeerplaats verwezen. Enkele weken later gingen we terug naar het Mar Elia centrum. Kort daarop konden we daar onze intrek nemen in een eenvoudige tent."
Nu woont Rami, net als honderden anderen, in een caravan die met hulp van Kerk in Nood werd aangekocht. Na een jaar heeft Rami niet veel hoop meer dat hij spoedig naar huis kan terugkeren. “Ik heb geen vertrouwen in mijn regering, net zo min als in het leger van mijn land. Zij lieten Mosoel en de plaatsen in de omgeving eenvoudigweg aan de genade van IS over.” Daarom denkt hij niet dat zijn huis spoedig weer bevrijd zal worden. Maar voor Rami gaat het probleem nog veel dieper. “Wij hebben als christenen hier geen rechten en geen bescherming. Bovendien zijn de sjiieten en soenis met elkaar in oorlog. Daarom wil ik hier weg. Liever vandaag dan morgen. Ik zie geen toekomst voor mij hier in Irak. Ik heb de indruk dat de meeste christenen willen vertrekken. “Rami zou graag naar het westen gaan. Maar daarvoor zou hij zich in een van de buurlanden bij de VN als vluchteling moeten aanmelden. Maar dit kunnen Rami en zijn familie zich niet veroorloven. “Wij mogen niet werken in Libanon, Turkije of Jordanië. Intussen duurt het vaak, één, twee of drie jaar voor je toestemming krijgt het land te verlaten. Tot dan moet je leven van je spaargeld. Maar daar is niets van over.”
Sana heeft christelijke vluchtelingen als Rami vanaf het begin geholpen. De jonge vrouw werkt in het chaldeeuwse bisdom van Erbil. “Ik hoorde de berichten over het oprukken van IS naar de christelijke steden. Toen kwamen de eerste vluchtelingen aan. Hun aantal zwol de hele nacht en de volgende morgen aan. “Zoals veel jonge mensen uit Erbil stond Sana onmiddellijk klaar om hulp te bieden aan de nieuw aangekomenen. “Ze boden een deerniswekkende aanblik. Sommigen hadden letterlijk niets bij zich. Zij waren in paniek op de vlucht geslagen. Ze dachten dat IS hen achterna zou komen. Sommigen deden over de tocht van Qaraqosh naar Erbil twaalf uur of langer omdat de weg overvol was. Normaal is het niet ver tussen de beide plaatsen."
Zelf had ze nauwelijks de tijd om na te denken. “We hielpen alleen maar. We werkten meer dan twaalf uur per dag, vaak tot diep in de nacht. Ik zal die dagen nooit vergeten.” Als ze er nu op terugkijkt, vraagt ze zich af waar de duizenden mensen die in augustus naar Erbil vluchtten allemaal zijn gebleven. “Toen de mensen hier aankwamen, moesten ze op de kale grond slapen. Nu hebben ze allemaal een flat of tenminste een caravan. Er is veel gebeurd.” Toch is het leven voor de mensen hier volgens haar niet gemakkelijk. “In het begin dachten ze dat ze hier maar een paar dagen of weken zouden blijven. Maar toen die periode uitliep op een maand, twee maanden, drie maanden, realiseerden ze zich dat het langer zou gaan duren. Velen hebben de hoop verloren dat ze ooit nog kunnen terugkeren.” Voor Sana zijn, zelfs na een jaar, de woorden van de bisschop van Erbil troost voor haar. “Toen de mensen hem vroegen waar Jezus was in die augustusdagen, antwoordde hij in een preek: Jezus vluchtte met jullie mee. Hij snelde aan jullie zijde. Dat is de enige reden waarom jullie nog in leven zijn.”
Zuster Sanaa zal de augustusmaand van vorig jaar ook nooit vergeten. De moeder overste van de congregatie van de Dochters van het Heilig Hart van Jezus herinnert zich: “Wij zusters waren in Erbil. We bereidden ons voor op onze jaarlijkse retraite. Toen hoorden we wat er in Qaraqosh en omgeving was gebeurd. We vroegen de bisschop wat we moesten doen. Hij zei dat we verder moesten gaan met onze retraite. Maar dat waren erg droeve dagen voor ons. We baden hartstochtelijk voor de mensen die in Erbil samenstroomden.” Toen de zusters van hun retraite terugkwamen, zagen ze mensen op straat liggen. Kerken, scholen en andere openbare ruimten waren allemaal overvol. De zusters boden onmiddellijk hulp aan de mensen. Een jaar later blikt zuster Sanaa bedroefd terug. “Hoe langer deze toestand duurt, hoe groter het lijden van deze mensen wordt. Voor mij is de situatie nu slechter dan enkele maanden geleden. De hoop sterft.” Om die reden heeft de zuster al haar hoop op gebed gericht. “Als Irakezen en als christenen zijn we afhankelijk van gebed. Alleen gebed kan ons helpen in deze afgrijselijke situatie. We geloven vast dat God met ons is. Denkt u alstublieft aan ons op 6 augustus."
Net als zuster Sanaa was pater Douglas Bazi aanvankelijk geschokt door de omvang van de crisis. De Chaldeeuwse priester staat aan het hoofd van het Mar Elia centrum in Erbil. Hij herinnert zich de 6e augustus maar al te levendig. “Ik was in de VS toen ik het nieuws hoorde. Ik kwam onmiddellijk terug. Maar omdat het vliegveld in Erbil gesloten was, strandde ik aanvankelijk in Ankara. Ik kwam pas op 7 augustus in Erbil aan.” Daar zag de uit Bagdad afkomstige priester hoe groot de nood was. "Tienduizenden mensen die hier berooid aankwamen. Ik werd er diep door geschokt. De mensen waren helemaal verloren. Op hun gezichten stond woede, verwarring en verdriet te lezen. Ze leken voor mij op lichamen met dode zielen. Sommigen weigerden zelfs te eten. “Waarom?” vroegen ze “Om te leven? Waarvoor?” Toen ik dat zag, dacht ik: Dit is het einde. Naar buiten probeerde ik sterk te zijn. Maar van binnen was ik helemaal kapot. Wat konden we doen? Ik wist dat alleen al in Qaraqosh 600.000 christenen woonden. Hoe zouden we ooit zoveel mensen kunnen helpen?” Maar pater Douglas zat niet bij de pakken neer en richtte al zijn energie op de organisatie van noodhulp.
Intussen is het leven op het Mar Elia centrum goed georganiseerd. Niemand slaapt meer op de grond. Caravans bieden meer gepast onderdak aan 130 gezinnen. Veel gezinnen hebben ook echte flats gevonden en zijn verhuisd. “Ik probeer iets voor de mensen te vinden en vooral om de jongens bezig te houden. We bieden taalcursussen. Kinderen leren muziekinstrumenten bespelen en om te gaan met een computer. Maar ze vragen me: Wat gaat er nu gebeuren? Dat beangstigt me. Binnenkort heb ik daar geen antwoord meer op. En wat dan?: vraagt hij zich af. “Iedere dag verliezen de mensen meer de hoop dat ze ooit zullen kunnen terugkeren. Maar het verbaast me hoe kalm de mensen hieronder zijn.”
Pater Douglas wil 6 augustus gedenken met een dienst. “6 augustus is een dag van rouw, maar het is ook de dag waarop God ons redde. We zijn allemaal toch nog in leven. We zullen een Mis opdragen. We kunnen niet vergeten wat er gebeurd is. Maar we zullen God bidden de daders te vergeven en hen tot inkeer te laten komen.”Hij doet een dringend beroep op de weldoeners van Kerk in Nood met hem mee te bidden. “We voelen de kracht van hun gebeden. Het is de enige reden waarom we verder kunnen werken. Als leden van het ene mystieke lichaam van Christus is het onze verantwoordelijkheid voor anderen klaar te staan. De Kerk in Mesopotamië staat oog in oog met het Kwaad. Bidt a.u.b. dat mijn mensen standvastig kunnen blijven in het oog van de duivel.”
Kerk in Nood biedt op vele manieren hulp aan de vluchtelingen in Irak. Onmiddellijk na 6 augustus reisde een delegatie naar Irak om een beeld te krijgen van de noden. Sindsdien zijn ongeveer zeven miljoen euro besteed aan het verstrekken van onderdak aan de mensen en voor de bouw van een aantal scholen voor duizenden vluchtelingenkinderen.